Drie maanden en een week, dat is ongeveer zó lang:
Is dat al heel lang, of eigenlijk nog best kort? Ik ben er zelf nog niet over uit. Zin om naar huis te gaan heb ik in ieder geval wel! Nog één nachtje en het zit erop. Morgenavond even voor tien uur land ik als alles volgens plan verloopt op Schiphol.
Pheri betaulah Nepal, tot ziens. Ik ga je vast nog wel eens weerzien.
Namaste Barhabise!
donderdag 19 januari 2012
zondag 15 januari 2012
Tien kleine negertjes
En toen was er nog maar één...
Het voelt een beetje als in dat rijmpje deze week, iedere dag heb ik wel iemand uitgezwaaid. Een deel van mijn groepsgenoten is naar huis, anderen zijn naar India of Tibet, of reizen nog verder met vrienden. Nadat vanochtend ook Tico en Rosanna vertrokken waren was het appartement akelig leeg. Alleen rond mijn eigen bed lag nog een berg kleren en boeken en souvenirs in plastic zakjes. Het is kaal zo, zeker als er geen stroom is (momenteel gemiddeld tien uur per dag). De schoonmaakster kwam vijf minuten nadat de power cut was ingegaan binnen en had dus niet veel te doen. Stofzuigen zat er niet in. Weken terug, toen ik ziek was, kwam ze ook een keer tijdens een power cut en toen heeft ze me urenlang de oren van mijn hoofd gekletst (No power, no water. But what can you do? This is Nepal.). Ze droop toen van onnozelheid. Het kind is 18, ze zit nog op school en heeft een mobieltje vol modelachtige foto's van zichzelf. Ik wilde dus al maken dat ik wegkwam, maar in de gang hield ze me staande. Vertelde dat ze gaat trouwen aanstaande woensdag. Ik vroeg of ze de bruidegom al kende. Nee, antwoordde ze, die had haar zus voor haar uitgekozen. Voor ik het wist had ze me uitgenodigd voor de trouwerij, ze keek er smekend bij. Ik heb gelogen dat ik dan al naar huis ben, maar achteraf denk ik dat het best een interessante dagvulling had kunnen zijn, zo'n traditionele uithuwelijking.
Vanmiddag verkas ik naar een hotel, de Sacred Valley Inn. Voel er niet zoveel voor om nog een nacht in dat grote, lege appartement te blijven en morgen moeten alle vrijwilligers van onze lichting er sowieso weg zijn want een nieuwe groep staat te trappelen. De meiden die ons gaan opvolgen in Barhabise zijn allebei piepjong. Ben benieuwd hoe zij het er daar vanaf gaan brengen, of ze een beetje tegen Bhimsen zullen zijn opgewassen. Inge en ik hebben vlak voor ons vertrek uit Barhabise nog een verslag van onze ervaringen met hem naar Rene van Stichting Veldwerk gestuurd. Die heeft ons verzekerd dat hij ons verhaal serieus neemt en dat er actie zal worden ondernomen. Ik kan weinig anders doen dan daar maar op vertrouwen, ook al weet ik dat hier in Nepal zelden iets loopt zoals je het het liefste zou zien. Wij hebben in ieder geval gedaan wat we konden en doen er denk ik verstandig aan om de hele kwestie nu los te laten. Dat zal niet meevallen: als ik de foto's van Mero Niwas bekijk, voel ik nu al een lichte heimwee naar de kinderen. Raar dat ik ze waarschijnlijk nooit meer zal zien. Dat ik nooit zal weten of Binda inderdaad kunstenares wordt en Rabi ingenieur, of Suraj naar zijn geaardheid zal kunnen leven, of Rajan als hij groot is een held zal zijn en Sunita gelukkig. Of ze zich mij over een paar jaar nog zullen herinneren? Of mijn aanwezigheid in hun levens iets heeft uitgemaakt? Ik kan het alleen maar heel vurig hopen.
En dan nu, omdat ze zo leuk zijn, nog wat foto's van die keer in mijn laatste week in Barhabise dat we met de kinderen een wandeling maakten naar een rustig stuk in de rivier. Ze wilden dolgraag zwemmen maar de zon liet zich niet zien die dag en het was véél te koud. Toen hebben ze zich maar op andere manieren uitgeleefd.
En ook nog wat foto's van de middag daarna, waarop ik ze een grote pot met kralen gaf. Ze zijn uren zoet geweest met het rijgen van mooie kettingen en armbandjes, de jongens nog fanatieker dan de meiden.
Deze foto's zijn speciaal voor mijn nichtjes Renske en Bregje, die in de maanden voor mijn vertrek middagenlang op straat voor hun ouderlijk huis zelfgemaakte sieraden hebben verkocht voor mijn goede doel in Nepal. Dat vond ik natuurlijk fantastisch! Vlak voor vertrek kreeg ik óók nog de overgebleven kralen, om mee te nemen voor de kinderen van Mero Niwas. Die hebben er ontzettend van genoten, en ook van de mooie boeken die ik van het door jullie ingezamelde geld voor ze heb kunnen kopen. Dank jullie wel, dames!
Het voelt een beetje als in dat rijmpje deze week, iedere dag heb ik wel iemand uitgezwaaid. Een deel van mijn groepsgenoten is naar huis, anderen zijn naar India of Tibet, of reizen nog verder met vrienden. Nadat vanochtend ook Tico en Rosanna vertrokken waren was het appartement akelig leeg. Alleen rond mijn eigen bed lag nog een berg kleren en boeken en souvenirs in plastic zakjes. Het is kaal zo, zeker als er geen stroom is (momenteel gemiddeld tien uur per dag). De schoonmaakster kwam vijf minuten nadat de power cut was ingegaan binnen en had dus niet veel te doen. Stofzuigen zat er niet in. Weken terug, toen ik ziek was, kwam ze ook een keer tijdens een power cut en toen heeft ze me urenlang de oren van mijn hoofd gekletst (No power, no water. But what can you do? This is Nepal.). Ze droop toen van onnozelheid. Het kind is 18, ze zit nog op school en heeft een mobieltje vol modelachtige foto's van zichzelf. Ik wilde dus al maken dat ik wegkwam, maar in de gang hield ze me staande. Vertelde dat ze gaat trouwen aanstaande woensdag. Ik vroeg of ze de bruidegom al kende. Nee, antwoordde ze, die had haar zus voor haar uitgekozen. Voor ik het wist had ze me uitgenodigd voor de trouwerij, ze keek er smekend bij. Ik heb gelogen dat ik dan al naar huis ben, maar achteraf denk ik dat het best een interessante dagvulling had kunnen zijn, zo'n traditionele uithuwelijking.
Vanmiddag verkas ik naar een hotel, de Sacred Valley Inn. Voel er niet zoveel voor om nog een nacht in dat grote, lege appartement te blijven en morgen moeten alle vrijwilligers van onze lichting er sowieso weg zijn want een nieuwe groep staat te trappelen. De meiden die ons gaan opvolgen in Barhabise zijn allebei piepjong. Ben benieuwd hoe zij het er daar vanaf gaan brengen, of ze een beetje tegen Bhimsen zullen zijn opgewassen. Inge en ik hebben vlak voor ons vertrek uit Barhabise nog een verslag van onze ervaringen met hem naar Rene van Stichting Veldwerk gestuurd. Die heeft ons verzekerd dat hij ons verhaal serieus neemt en dat er actie zal worden ondernomen. Ik kan weinig anders doen dan daar maar op vertrouwen, ook al weet ik dat hier in Nepal zelden iets loopt zoals je het het liefste zou zien. Wij hebben in ieder geval gedaan wat we konden en doen er denk ik verstandig aan om de hele kwestie nu los te laten. Dat zal niet meevallen: als ik de foto's van Mero Niwas bekijk, voel ik nu al een lichte heimwee naar de kinderen. Raar dat ik ze waarschijnlijk nooit meer zal zien. Dat ik nooit zal weten of Binda inderdaad kunstenares wordt en Rabi ingenieur, of Suraj naar zijn geaardheid zal kunnen leven, of Rajan als hij groot is een held zal zijn en Sunita gelukkig. Of ze zich mij over een paar jaar nog zullen herinneren? Of mijn aanwezigheid in hun levens iets heeft uitgemaakt? Ik kan het alleen maar heel vurig hopen.
En dan nu, omdat ze zo leuk zijn, nog wat foto's van die keer in mijn laatste week in Barhabise dat we met de kinderen een wandeling maakten naar een rustig stuk in de rivier. Ze wilden dolgraag zwemmen maar de zon liet zich niet zien die dag en het was véél te koud. Toen hebben ze zich maar op andere manieren uitgeleefd.
En ook nog wat foto's van de middag daarna, waarop ik ze een grote pot met kralen gaf. Ze zijn uren zoet geweest met het rijgen van mooie kettingen en armbandjes, de jongens nog fanatieker dan de meiden.
Deze foto's zijn speciaal voor mijn nichtjes Renske en Bregje, die in de maanden voor mijn vertrek middagenlang op straat voor hun ouderlijk huis zelfgemaakte sieraden hebben verkocht voor mijn goede doel in Nepal. Dat vond ik natuurlijk fantastisch! Vlak voor vertrek kreeg ik óók nog de overgebleven kralen, om mee te nemen voor de kinderen van Mero Niwas. Die hebben er ontzettend van genoten, en ook van de mooie boeken die ik van het door jullie ingezamelde geld voor ze heb kunnen kopen. Dank jullie wel, dames!
dinsdag 10 januari 2012
Bhaktapur
Zaterdag ben ik met Lisa een dagje naar Bhaktapur geweest. Dat was een van de laatste dingen op mijn lijstje die ik beslist nog wilde zien. Vorig jaar is het erbij in geschoten en ook nu was het er nog maar steeds niet van gekomen, ook al is het geen lange reis ernaartoe. Je bent er met een taxi vanuit Kathmandu binnen drie kwartier.
Bhaktapur, Kathmandu en Patan waren in de Middeleeuwen drie onafhankelijke stadstaten, koninkrijkjes die voortdurend met elkaar wedijverden. Je ziet dat nog aan de Durbars, de paleis- en tempelcomplexen die elke stad bouwde om de andere twee mee naar de kroon te steken. Naar Patan ben ik laatst al een keer met Inge geweest. Dat was ook prachtig, maar Bhaktapur wint het toch als het gaat om sfeer en authenticiteit.
We waren amper de stadspoort door of een Nepalees sprak ons aan. Ik schiet dan meteen in de afweer: néé, ik hoef geen gids! Maar deze jongen was net even anders: hij sprak ons aan in het Nederlands.
Dat is hier wel zó ongewoon dat we niet meteen wegliepen, toch een beetje nieuwsgierig geworden. Hij had een paar jaar terug een zekere Marion uit Groningen ontmoet, vertelde hij, en die had hem de raad gegeven alle Nederlanders die hij kon vinden aan te klampen voor een praatje, zodat hij zijn Nederlands kon oefenen. Waarom hij dat zo graag wilde bleef een beetje in het vage. Misschien omdat hij een toekomst in Nederland droomde met Marion?
Hij was ook al een weekje bij haar op bezoek geweest. Niet alleen Groningen zelf had hij bezocht maar ook Amsterdam, en als klap op de vuurpijl de TT in Assen. De namen van het koningshuis kon hij zo opdreunen, net als de acht grootste steden van Nederland. Zijn Nederlands was griezelig goed - althans voor een Nepalees die beweerde maar een weekje les te hebben gehad en het verder te moeten hebben van gesprekjes met mensen zoals wij.
Hij vroeg of hij met ons mocht oplopen, om te oefenen. Dat mocht, en hij wist best het een en ander over Bhaktapur. Maar na een tijdje had ik wel weer zin om gewoon een beetje te lopen en te kijken, foto's te maken. Dat snapte hij best, even goeie vrienden. En zonder ook maar een spoor van het gebruikelijke aandringen, geld vragen en marchanderen verdween hij in de massa, op zoek naar andere kaaskoppen om zijn Nederlands op uit te proberen.
Bhaktapur, Kathmandu en Patan waren in de Middeleeuwen drie onafhankelijke stadstaten, koninkrijkjes die voortdurend met elkaar wedijverden. Je ziet dat nog aan de Durbars, de paleis- en tempelcomplexen die elke stad bouwde om de andere twee mee naar de kroon te steken. Naar Patan ben ik laatst al een keer met Inge geweest. Dat was ook prachtig, maar Bhaktapur wint het toch als het gaat om sfeer en authenticiteit.
We waren amper de stadspoort door of een Nepalees sprak ons aan. Ik schiet dan meteen in de afweer: néé, ik hoef geen gids! Maar deze jongen was net even anders: hij sprak ons aan in het Nederlands.
Dat is hier wel zó ongewoon dat we niet meteen wegliepen, toch een beetje nieuwsgierig geworden. Hij had een paar jaar terug een zekere Marion uit Groningen ontmoet, vertelde hij, en die had hem de raad gegeven alle Nederlanders die hij kon vinden aan te klampen voor een praatje, zodat hij zijn Nederlands kon oefenen. Waarom hij dat zo graag wilde bleef een beetje in het vage. Misschien omdat hij een toekomst in Nederland droomde met Marion?
Hij was ook al een weekje bij haar op bezoek geweest. Niet alleen Groningen zelf had hij bezocht maar ook Amsterdam, en als klap op de vuurpijl de TT in Assen. De namen van het koningshuis kon hij zo opdreunen, net als de acht grootste steden van Nederland. Zijn Nederlands was griezelig goed - althans voor een Nepalees die beweerde maar een weekje les te hebben gehad en het verder te moeten hebben van gesprekjes met mensen zoals wij.
Hij vroeg of hij met ons mocht oplopen, om te oefenen. Dat mocht, en hij wist best het een en ander over Bhaktapur. Maar na een tijdje had ik wel weer zin om gewoon een beetje te lopen en te kijken, foto's te maken. Dat snapte hij best, even goeie vrienden. En zonder ook maar een spoor van het gebruikelijke aandringen, geld vragen en marchanderen verdween hij in de massa, op zoek naar andere kaaskoppen om zijn Nederlands op uit te proberen.
This is Nepal
Kreeg vandaag al een mail van iemand die me welkom thuis wenste. En iemand anders wenste me een goeie reis naar Tibet. Niemand weet meer waar ik uithang, kennelijk. Een week geleden wist ik zelf ook nog niet dat ik nu weer hier in Kathmandu zou zitten. Ik zou immers naar Tibet. Maar plannen maken, zeker voor de lange termijn, is hier bijna vragen om teleurstelling. En alle onvoorziene toestanden die alles in de war schoppen worden afgedaan met dezelfde, inmiddels irritante dooddoener: This is Nepal.
Het visum voor Tibet kreeg ik afgelopen vrijdag. Helaas hoorden we diezelfde middag dat het feest niet doorging, er was erg veel sneeuw gevallen en de weg naar Lhasa zat dicht. De Tibet-reizen waren voor de hele week afgeblazen. Een flinke domper, ik had graag in mijn laatste twee weken hier nog even echt op 'vakantie' gewild en Tibet is al jaren een wensbestemming.
Zondag ben ik bij wijze van alternatief uitstapje dan maar met Lisa, Inge en Martijn naar Patlé in de provincie Dhading afgereisd. Was door al Lisa's verhalen best nieuwsgierig naar haar werkplek van de afgelopen maanden. Een klein, afgelegen bergdorp waarnaar het zo'n 3 uur bussen en daarna 2,5 uur bergop lopen was. Vanmiddag zijn we teruggekomen en nu strekt zich nog zo'n anderhalve week voor me uit voordat ik naar huis ga. Heb nog geen idee hoe ik al die dagen ga vullen. Daar komt bij dat mijn groepsgenoten komend weekend stuk voor stuk hetzij naar huis, hetzij naar andere bestemmingen vertrekken. Vanaf maandag ben ik dus alleen in Kathmandu. Toch een beetje raar, na al die tijd die we samen hebben doorgebracht. Morgen maar eens een voorzichtig plannetje maken voor mijn laatste dagen hier.
O ja, tussendoor heb ik ook nog een middagje geklommen bij de klimmuur hier in Kathmandu. Die viel alles mee, met aardige routes tussen 5a en 7c. Het zag er allemaal redelijk betrouwbaar uit, ze hadden klimschoentjes in mijn maat en zelfs nagelnieuwe klimgordels. Alleen was een van de touwen helemaal aan gort. De jongen van de klimmuur gaf me gelijk, het touw was slecht en ja, dat was inderdaad gevaarlijk, maar hij kon er ook niks aan doen. Zijn baas vertikt het om nieuwe touwen te kopen. Wie hier klimt moet zelf maar bepalen of hij het risico nemen wil. Gelukkig waren de andere touwen prima en bleven er voor ons genoeg routes over. Het was leuk om weer even te klimmen, al voelden mijn spieren na drie maanden wel een beetje roestig. En dat ene verrotte touw hebben we verder maar gemeden.
Het visum voor Tibet kreeg ik afgelopen vrijdag. Helaas hoorden we diezelfde middag dat het feest niet doorging, er was erg veel sneeuw gevallen en de weg naar Lhasa zat dicht. De Tibet-reizen waren voor de hele week afgeblazen. Een flinke domper, ik had graag in mijn laatste twee weken hier nog even echt op 'vakantie' gewild en Tibet is al jaren een wensbestemming.
Zondag ben ik bij wijze van alternatief uitstapje dan maar met Lisa, Inge en Martijn naar Patlé in de provincie Dhading afgereisd. Was door al Lisa's verhalen best nieuwsgierig naar haar werkplek van de afgelopen maanden. Een klein, afgelegen bergdorp waarnaar het zo'n 3 uur bussen en daarna 2,5 uur bergop lopen was. Vanmiddag zijn we teruggekomen en nu strekt zich nog zo'n anderhalve week voor me uit voordat ik naar huis ga. Heb nog geen idee hoe ik al die dagen ga vullen. Daar komt bij dat mijn groepsgenoten komend weekend stuk voor stuk hetzij naar huis, hetzij naar andere bestemmingen vertrekken. Vanaf maandag ben ik dus alleen in Kathmandu. Toch een beetje raar, na al die tijd die we samen hebben doorgebracht. Morgen maar eens een voorzichtig plannetje maken voor mijn laatste dagen hier.
O ja, tussendoor heb ik ook nog een middagje geklommen bij de klimmuur hier in Kathmandu. Die viel alles mee, met aardige routes tussen 5a en 7c. Het zag er allemaal redelijk betrouwbaar uit, ze hadden klimschoentjes in mijn maat en zelfs nagelnieuwe klimgordels. Alleen was een van de touwen helemaal aan gort. De jongen van de klimmuur gaf me gelijk, het touw was slecht en ja, dat was inderdaad gevaarlijk, maar hij kon er ook niks aan doen. Zijn baas vertikt het om nieuwe touwen te kopen. Wie hier klimt moet zelf maar bepalen of hij het risico nemen wil. Gelukkig waren de andere touwen prima en bleven er voor ons genoeg routes over. Het was leuk om weer even te klimmen, al voelden mijn spieren na drie maanden wel een beetje roestig. En dat ene verrotte touw hebben we verder maar gemeden.
vrijdag 6 januari 2012
Bye bye Barhabise
Barhabise vanochtend vaarwel gezegd en zoals dat meestal gaat bij een afscheid deed iedereen zijn best. Zelfs Bhimsen was vriendelijk, wellicht blij dat we eindelijk opkrasten. We aten nog een laatste keer daal baath met de kinderen. Ze waren een beetje stilletjes, misschien vanwege ons naderende afscheid, misschien ook wel door zenuwen om hun examens, die vandaag beginnen. Na het ontbijt kregen we van de beide aunties een enorme tika (rode rijststip) op ons voorhoofd en werden ons mala's (bloemenkransen) en kata's (ceremoniële sjaaltjes) omgehangen. De kinderen moesten zich daarna gaan klaarmaken voor school, dus hebben Inge en ik ze maar vast gedag gezegd.
Het was een wat onhandige bedoening, zonder scenario, maar eigenlijk hadden we gisteren ook al een beetje afscheid genomen. Eerst 's middags de spullen uitgedeeld die we niet mee naar huis wilden nemen, een pot stiften, stickers, tekenpapier, wat kleren. Alles was meteen gretig in gebruik genomen. En 's avonds na het eten hadden we de kinderen op mini-KitKats getrakteerd, die met oorverdovend gejuich werden ontvangen alsof het vijftien slagroomtaarten waren. Ook de foto's die ieder kind kreeg als afscheidcadeautje waren een schot in de roos. Sommigen hebben een paar verkreukelde fotootjes van zichzelf of van familieleden in hun dagboekje, maar veel stelt het niet voor. Het was prachtig om te zien hoe ze nog een hele tijd met een grote glimlach naar hun eigen en elkaars foto's zaten te kijken.
Toen we door de kinderen waren uitgezwaaid en met onze bagage het pad afliepen naar de brug in het dorp, waar de taxi zou komen, stond een hele rits buren op het dak bye bye te roepen. Ook bij de vrouwen verderop, die ons tot nu toe alleen maar aanstaarden als we langskwamen, kon er opeens een lachje af. Het voelde een beetje als mosterd na de maaltijd. Ik zal de kinderen missen maar niet dit dorp; het gevoel dat het zo wel mooi geweest is overheerst.
Toch hebben we de laatste dagen hier nog een paar bijzondere momenten meegemaakt die ik niet had willen missen. Zo ontvingen we een uitnodiging van de principal om dinsdagavond bij de school de komen eten. Ketu is een boarding school, er wonen zo'n vijftig leerlingen in de hostel in het hoofdgebouw. De redenen waarom ze niet thuis wonen zijn divers. We dachten misschien bij die kinderen te zullen aanschuiven maar eigenlijk hadden we geen idee wat we konden verwachten. Toen we op de afgesproken tijd arriveerden werden we eerst in het kantoortje van de principal geplant. Of we daar maar wilden wachten: het riep herinneringen op aan onze allereerste schooldag hier.
Na een tijdje kwam hij ons halen voor wat hij devotional class noemde. We volgden hem naar een van de kleuterlokalen en troffen daar alle vijftig hostelkinderen in de krappe bankjes aan. Er was één lampje, dat het lokaaltje sfeervol verlichtte. Wij mochten plaatsnemen op twee stoelen voorin en keken zo recht in al die ernstige gezichtjes. Ze zaten stichelijke liederen te zingen in het Engels en in het Nepalees, door meester Symon (onze favoriete leraar) begeleid op de gitaar. De kinderen zongen met zoveel overgave, ogen gesloten, lijven meewiegend op de melodieën, dat Inge en ik allebei al gauw tranen van ontroering zaten te verbijten. Ik herkende kinderen die ik in de klas had gehad, stoere jongetjes, een verlegen meisje, en stuk voor stuk zaten ze hier hun hart uit hun lijf te zingen. Kippenvel! De principal liet Inge een van de Proverbs uit de Bijbel oplezen en gebruikte die als basis voor een preek in het Nepalees. Woorden als wisdom en understanding vingen we op, en ook een paar keer Holland en Dutch en Miss. Toen hij klaar was kregen we ieder een cadeautje aangereikt, een paar messing oliekannetjes die hier veel gebruikt worden. Tot slot kwamen de kinderen in een lange rij naar voren. Zouden ook wij ze willen zegenen door een hand op hun hoofd te leggen? vroeg meester Symon. Dat was hun gebruik. Vijftig aaien over de bol, aan dat verzoek wilden we best voldoen. Dat ze hier de gewoonte hebben hun hoofden in te wrijven met ranzige haarolie deed er even niet toe.
Het warme gevoel van het mooie gezang werd wat getemperd door alweer een wachtsessie in het kantoortje, nu in het gezelschap van meester Symon en meester Suraj, alias Flapdrol. Ze zijn geen meesters in conversatie, de Nepalezen, en het gesprek stokte met enige regelmaat. Meester Symon vroeg ons nog om lesgeeftips, ik voelde me niet gerechtigd om hem de les te lezen en heb de vraag doorgeschoven naar Inge. Achteraf heb ik spijt dat ik het slaan in de klas en andere hardhandige straffen niet ter sprake heb gebracht.
De principal kwam ons halen voor het avondeten. In het computerlokaaltje was provisorisch een tafel voor ons gedekt, met opengevouwen kranten als tafelkleed. We waren even bang dat we hier alleen zouden zitten, maar gelukkig schoof de principal bij ons aan. Zijn zoontje zat op de tweede rang, een stukje verderop, net als meester Youel, een gladjakker die het vooral Inge af en toe moeilijk heeft gemaakt. Nu at hij zwijgend zijn bordje leeg en reikte ons tussendoor gedienstig eten aan.
Het eten was bereid door de echtgenote van de principal en het was heerlijk: rijst, vlees en kip, gehaktballen, kroepoek, tarkari (groente). Ze kwam even naar ons kijken, muts met schattige pompoms eraan op haar hoofd, en kwam later met twee schaaltjes gundruk aanzetten. Daar was ik wat minder blij mee: gundruk is een traditioneel Nepalees gerecht gemaakt van gefermenteerde spinazie, dat in Mero Niwas wel eens door de tarkari zat. Het lijkt nog het meest op gekookt stro: niet weg te krijgen.
Net als eerder bij Bhupendra bleek eten belangrijker dan conversatie, al deed de principal zijn best ons te vermaken. Eat more meatballs! riep hij steeds. Made especially for foreign people. En toen we aangaven echt niet meer te kunnen: Put some in your pocket! Meteen na het eten werden we vriendelijk weggebonjourd, natafelen is er in Nepal niet bij. We hadden nog net de tijd om mevrouw te complimenteren met haar kookkunst voordat de principal ons naar buiten begeleidde en uitzwaaide. Het was weer een licht bevreemdende maar memorabele avond geweest.
Het was een wat onhandige bedoening, zonder scenario, maar eigenlijk hadden we gisteren ook al een beetje afscheid genomen. Eerst 's middags de spullen uitgedeeld die we niet mee naar huis wilden nemen, een pot stiften, stickers, tekenpapier, wat kleren. Alles was meteen gretig in gebruik genomen. En 's avonds na het eten hadden we de kinderen op mini-KitKats getrakteerd, die met oorverdovend gejuich werden ontvangen alsof het vijftien slagroomtaarten waren. Ook de foto's die ieder kind kreeg als afscheidcadeautje waren een schot in de roos. Sommigen hebben een paar verkreukelde fotootjes van zichzelf of van familieleden in hun dagboekje, maar veel stelt het niet voor. Het was prachtig om te zien hoe ze nog een hele tijd met een grote glimlach naar hun eigen en elkaars foto's zaten te kijken.
Toen we door de kinderen waren uitgezwaaid en met onze bagage het pad afliepen naar de brug in het dorp, waar de taxi zou komen, stond een hele rits buren op het dak bye bye te roepen. Ook bij de vrouwen verderop, die ons tot nu toe alleen maar aanstaarden als we langskwamen, kon er opeens een lachje af. Het voelde een beetje als mosterd na de maaltijd. Ik zal de kinderen missen maar niet dit dorp; het gevoel dat het zo wel mooi geweest is overheerst.
Toch hebben we de laatste dagen hier nog een paar bijzondere momenten meegemaakt die ik niet had willen missen. Zo ontvingen we een uitnodiging van de principal om dinsdagavond bij de school de komen eten. Ketu is een boarding school, er wonen zo'n vijftig leerlingen in de hostel in het hoofdgebouw. De redenen waarom ze niet thuis wonen zijn divers. We dachten misschien bij die kinderen te zullen aanschuiven maar eigenlijk hadden we geen idee wat we konden verwachten. Toen we op de afgesproken tijd arriveerden werden we eerst in het kantoortje van de principal geplant. Of we daar maar wilden wachten: het riep herinneringen op aan onze allereerste schooldag hier.
Na een tijdje kwam hij ons halen voor wat hij devotional class noemde. We volgden hem naar een van de kleuterlokalen en troffen daar alle vijftig hostelkinderen in de krappe bankjes aan. Er was één lampje, dat het lokaaltje sfeervol verlichtte. Wij mochten plaatsnemen op twee stoelen voorin en keken zo recht in al die ernstige gezichtjes. Ze zaten stichelijke liederen te zingen in het Engels en in het Nepalees, door meester Symon (onze favoriete leraar) begeleid op de gitaar. De kinderen zongen met zoveel overgave, ogen gesloten, lijven meewiegend op de melodieën, dat Inge en ik allebei al gauw tranen van ontroering zaten te verbijten. Ik herkende kinderen die ik in de klas had gehad, stoere jongetjes, een verlegen meisje, en stuk voor stuk zaten ze hier hun hart uit hun lijf te zingen. Kippenvel! De principal liet Inge een van de Proverbs uit de Bijbel oplezen en gebruikte die als basis voor een preek in het Nepalees. Woorden als wisdom en understanding vingen we op, en ook een paar keer Holland en Dutch en Miss. Toen hij klaar was kregen we ieder een cadeautje aangereikt, een paar messing oliekannetjes die hier veel gebruikt worden. Tot slot kwamen de kinderen in een lange rij naar voren. Zouden ook wij ze willen zegenen door een hand op hun hoofd te leggen? vroeg meester Symon. Dat was hun gebruik. Vijftig aaien over de bol, aan dat verzoek wilden we best voldoen. Dat ze hier de gewoonte hebben hun hoofden in te wrijven met ranzige haarolie deed er even niet toe.
Het warme gevoel van het mooie gezang werd wat getemperd door alweer een wachtsessie in het kantoortje, nu in het gezelschap van meester Symon en meester Suraj, alias Flapdrol. Ze zijn geen meesters in conversatie, de Nepalezen, en het gesprek stokte met enige regelmaat. Meester Symon vroeg ons nog om lesgeeftips, ik voelde me niet gerechtigd om hem de les te lezen en heb de vraag doorgeschoven naar Inge. Achteraf heb ik spijt dat ik het slaan in de klas en andere hardhandige straffen niet ter sprake heb gebracht.
De principal kwam ons halen voor het avondeten. In het computerlokaaltje was provisorisch een tafel voor ons gedekt, met opengevouwen kranten als tafelkleed. We waren even bang dat we hier alleen zouden zitten, maar gelukkig schoof de principal bij ons aan. Zijn zoontje zat op de tweede rang, een stukje verderop, net als meester Youel, een gladjakker die het vooral Inge af en toe moeilijk heeft gemaakt. Nu at hij zwijgend zijn bordje leeg en reikte ons tussendoor gedienstig eten aan.
Het eten was bereid door de echtgenote van de principal en het was heerlijk: rijst, vlees en kip, gehaktballen, kroepoek, tarkari (groente). Ze kwam even naar ons kijken, muts met schattige pompoms eraan op haar hoofd, en kwam later met twee schaaltjes gundruk aanzetten. Daar was ik wat minder blij mee: gundruk is een traditioneel Nepalees gerecht gemaakt van gefermenteerde spinazie, dat in Mero Niwas wel eens door de tarkari zat. Het lijkt nog het meest op gekookt stro: niet weg te krijgen.
Net als eerder bij Bhupendra bleek eten belangrijker dan conversatie, al deed de principal zijn best ons te vermaken. Eat more meatballs! riep hij steeds. Made especially for foreign people. En toen we aangaven echt niet meer te kunnen: Put some in your pocket! Meteen na het eten werden we vriendelijk weggebonjourd, natafelen is er in Nepal niet bij. We hadden nog net de tijd om mevrouw te complimenteren met haar kookkunst voordat de principal ons naar buiten begeleidde en uitzwaaide. Het was weer een licht bevreemdende maar memorabele avond geweest.
dinsdag 3 januari 2012
Then I die
Was nog niet toegekomen aan deel twee van het tyfusverhaal en nu ik sinds vrijdag terug ben in Barhabise is het eigenlijk ook niet meer relevant. Ik heb vier dagen en drie nachten in een westerse kliniek gelegen, omringd door alle noodzakelijke zorg, en ben daarna langzaam opgekrabbeld, met dank aan de juiste medicatie en veel rust. Het waren saaie dagen in Kathmandu en ik was veel liever al terug naar Barhabise gegaan, maar het leven is hier nooit echt eenvoudig en als je ziek of nog herstellende bent is het helemáál afzien.
Mijn ervaringen met ziekzijn in Nepal worden aardig gerelativeerd door het tekstje dat ik gisteren in het dagboekje van Kritan las, het jongste kind in Mero Niwas:
Een oude vrouw wordt naar de health post gedragen.
Auntie Mahadevi is dertig, haar zoon is negen. Ze werkt al vijf jaar in Mero Niwas om hem een kans op scholing te geven en een dak boven zijn hoofd.
Auntie Mahadevi met haar zoon Kritan.
Ook de andere kinderen hebben ons in de loop van ons verblijf hier mondjesmaat over hun familie verteld. We wilden ze niet ondervragen, al waren we nieuwsgierig naar hun verhalen. Alleen Sunita kwam al op dag één over de brug met haar relaas. Zij lijkt er als enige van het stel een beetje in te zwelgen. Ze noemt zichzelf een orphan girl, ook al heeft ze haar vader nog, en trekt graag de aandacht met allerlei ingebeelde pijntjes en angsten.
Mahalaxmi vertelde op zeker moment over haar moeder, die bij de Tibetaanse grens woont. En dat ze een jonger zusje heeft en een halfbroer. Ze liet een verkleurde foto van een jongeman zien. Hij droeg gympen en een rood overhemd. Dat was haar vader, die was dood. Was hij ziek geworden? Nee, zei ze kalm, hij was opgehangen. Ik vroeg dom: waarom dan? Ze haalde haar schouders op. Weet ik niet. Pas toen drong het tot me door wat ze bedoelde: haar vader had zelfmoord gepleegd. Het jongere zusje was toen pas een half jaar oud. Soms gaat Laxmi bij haar moeder op bezoek, en die komt soms ook naar Barhabise om haar dochter te zien. Laxmi draagt kleren van haar moeder, een kurta, een sjaal. Zo is ze toch een beetje bij haar.
Binda is een creatief, dromerig meisje dat vaak in haar eigen fantasiewereldje lijkt te vertoeven. Als je haar blik vangt, glimlacht ze razendsnel, waarna ze even snel weer verder huppelt. Ik geloof dat het op dezelfde avond was dat ik over Laxmi's vader hoorde, dat Binda haar verhaal deed. Dat ze broers en zussen had, en een moeder, in een van de dorpen boven Barhabise.Wat er met haar vader was gebeurd? Die was dood, glimlachte ze lief. Hoe was dat gekomen? Bijen, lachte ze weer, alsof het best grappig was. Hij was doodgestoken door bijen.
Van de vader van Srijana hangt er een portretje in de tv-kamer annex slaapkamer van auntie Chameli, Srijana's moeder. Een knappe jongeman met een Nepalese topi op en een rode stip op zijn voorhoofd. Hij kijkt ernstig in de lens. Waaraan hij zo vroeg gestorven is weet ik niet. Srijana heeft me alleen zijn foto laten zien, er niets bij verteld. Chameli is 37, ze werkt ook al een hele tijd in Mero Niwas. Ze spreekt geen Engels maar kan met haar gezichtsuitdrukking uitstekend duidelijk maken hoe ze zich voelt. Heel vaak kijkt ze ongelukkig en als ik soms haar woordenwisselingen met haar dochter van 14 observeer, hebben ze heel wat met elkaar te stellen.
Het huisaltaartje in Chameli´s slaapkamer, met links de foto van haar overleden man.
Ik weet dat Rajesh' moeder nog leeft, net als die van Susil en Suraj. Govinda heeft vijf broers en een vader. Soms lopen we met de kinderen door het dorp en dan beginnen ze opeens druk te wijzen: kijk, dat is de moeder van Susil. Of: daar lopen zijn twee zussen. Of: kijk, Sita's tante, of Rabi's oudere broer. Er loopt hier overal 'familie' van de kinderen rond, echt of geadopteerd (vrienden en kennissen worden vaak ook tot de familie gerekend). Sommige van die familieleden zien er helemaal niet straatarm uit, integendeel. Dat roept bij ons allerlei vragen op, maar de precieze redenen waarom deze kinderen in dit kinderhuis terechtgekomen zijn en niet worden opgevoed door familie, zullen we wel nooit te weten komen. Of ze bij hun familie beter af waren geweest weet ik evenmin. De kinderen, op Sunita na, lijken het allemaal te accepteren zoals het is. Ze leven gewoon hun leven, kome wat er komt.
Wat doe je dus als er hier een aardbeving komt? vroeg Inge aan Rabi vlak nadat het aardbevingsalarm was geïnstalleerd en de kinderen instructies hadden gekregen over hoe in zo'n geval te handelen. Daar hoefde hij niet over na te denken: Miss, then I die.
Mijn ervaringen met ziekzijn in Nepal worden aardig gerelativeerd door het tekstje dat ik gisteren in het dagboekje van Kritan las, het jongste kind in Mero Niwas:
My father name is Nawraj Timalsina. He is a nice father. When I was small he take care of me. He love me very much. I also really love him. He was daied when I was six month. He was suffering with a typhoied. He is daied in Birhospital. Now I had let only my mother. Her name is Mahadeve Timalsina.Als je hier - bijvoorbeeld - tyfus krijgt, als arme Nepalees in een afgelegen dorp, is de kans dat je eraan overlijdt aanzienlijk. Je kunt niet even een taxi laten komen om je naar een duur westers ziekenhuis drie uur verderop te laten vervoeren. Je hebt geen verzekering dus je moet alle medische zorg en medicijnen zelf betalen, contant af te rekenen bij de tamelijk primitieve health post. Je hebt te maken met allerlei vormen van bijgeloof die zeggen dat je genoeg hebt aan huismiddeltjes, of dat het noodlot onafwendbaar is. En als je pech hebt ga je dus gewoon dood.
Een oude vrouw wordt naar de health post gedragen.
Auntie Mahadevi is dertig, haar zoon is negen. Ze werkt al vijf jaar in Mero Niwas om hem een kans op scholing te geven en een dak boven zijn hoofd.
Auntie Mahadevi met haar zoon Kritan.
Ook de andere kinderen hebben ons in de loop van ons verblijf hier mondjesmaat over hun familie verteld. We wilden ze niet ondervragen, al waren we nieuwsgierig naar hun verhalen. Alleen Sunita kwam al op dag één over de brug met haar relaas. Zij lijkt er als enige van het stel een beetje in te zwelgen. Ze noemt zichzelf een orphan girl, ook al heeft ze haar vader nog, en trekt graag de aandacht met allerlei ingebeelde pijntjes en angsten.
Mahalaxmi vertelde op zeker moment over haar moeder, die bij de Tibetaanse grens woont. En dat ze een jonger zusje heeft en een halfbroer. Ze liet een verkleurde foto van een jongeman zien. Hij droeg gympen en een rood overhemd. Dat was haar vader, die was dood. Was hij ziek geworden? Nee, zei ze kalm, hij was opgehangen. Ik vroeg dom: waarom dan? Ze haalde haar schouders op. Weet ik niet. Pas toen drong het tot me door wat ze bedoelde: haar vader had zelfmoord gepleegd. Het jongere zusje was toen pas een half jaar oud. Soms gaat Laxmi bij haar moeder op bezoek, en die komt soms ook naar Barhabise om haar dochter te zien. Laxmi draagt kleren van haar moeder, een kurta, een sjaal. Zo is ze toch een beetje bij haar.
Binda is een creatief, dromerig meisje dat vaak in haar eigen fantasiewereldje lijkt te vertoeven. Als je haar blik vangt, glimlacht ze razendsnel, waarna ze even snel weer verder huppelt. Ik geloof dat het op dezelfde avond was dat ik over Laxmi's vader hoorde, dat Binda haar verhaal deed. Dat ze broers en zussen had, en een moeder, in een van de dorpen boven Barhabise.Wat er met haar vader was gebeurd? Die was dood, glimlachte ze lief. Hoe was dat gekomen? Bijen, lachte ze weer, alsof het best grappig was. Hij was doodgestoken door bijen.
Van de vader van Srijana hangt er een portretje in de tv-kamer annex slaapkamer van auntie Chameli, Srijana's moeder. Een knappe jongeman met een Nepalese topi op en een rode stip op zijn voorhoofd. Hij kijkt ernstig in de lens. Waaraan hij zo vroeg gestorven is weet ik niet. Srijana heeft me alleen zijn foto laten zien, er niets bij verteld. Chameli is 37, ze werkt ook al een hele tijd in Mero Niwas. Ze spreekt geen Engels maar kan met haar gezichtsuitdrukking uitstekend duidelijk maken hoe ze zich voelt. Heel vaak kijkt ze ongelukkig en als ik soms haar woordenwisselingen met haar dochter van 14 observeer, hebben ze heel wat met elkaar te stellen.
Het huisaltaartje in Chameli´s slaapkamer, met links de foto van haar overleden man.
Ik weet dat Rajesh' moeder nog leeft, net als die van Susil en Suraj. Govinda heeft vijf broers en een vader. Soms lopen we met de kinderen door het dorp en dan beginnen ze opeens druk te wijzen: kijk, dat is de moeder van Susil. Of: daar lopen zijn twee zussen. Of: kijk, Sita's tante, of Rabi's oudere broer. Er loopt hier overal 'familie' van de kinderen rond, echt of geadopteerd (vrienden en kennissen worden vaak ook tot de familie gerekend). Sommige van die familieleden zien er helemaal niet straatarm uit, integendeel. Dat roept bij ons allerlei vragen op, maar de precieze redenen waarom deze kinderen in dit kinderhuis terechtgekomen zijn en niet worden opgevoed door familie, zullen we wel nooit te weten komen. Of ze bij hun familie beter af waren geweest weet ik evenmin. De kinderen, op Sunita na, lijken het allemaal te accepteren zoals het is. Ze leven gewoon hun leven, kome wat er komt.
Wat doe je dus als er hier een aardbeving komt? vroeg Inge aan Rabi vlak nadat het aardbevingsalarm was geïnstalleerd en de kinderen instructies hadden gekregen over hoe in zo'n geval te handelen. Daar hoefde hij niet over na te denken: Miss, then I die.
Bye bye miss!
Vanmiddag mijn afscheidsles gehad met klas drie in de primary school.
Nog één keer What's in the bag, nog één keer hun favoriete verhaal voorgelezen, nog één keer stand up/sit down gespeeld. Daarna mochten ze allemaal met zelfgetekend naambordje op de foto en bij het afscheid iedereen een snoepje. Bye bye miss!
Miss zal ze missen.
Nog één keer What's in the bag, nog één keer hun favoriete verhaal voorgelezen, nog één keer stand up/sit down gespeeld. Daarna mochten ze allemaal met zelfgetekend naambordje op de foto en bij het afscheid iedereen een snoepje. Bye bye miss!
Miss zal ze missen.
Abonneren op:
Posts (Atom)