dinsdag 3 januari 2012

Then I die

Was nog niet toegekomen aan deel twee van het tyfusverhaal en nu ik sinds vrijdag terug ben in Barhabise is het eigenlijk ook niet meer relevant. Ik heb vier dagen en drie nachten in een westerse kliniek gelegen, omringd door alle noodzakelijke zorg, en ben daarna langzaam opgekrabbeld, met dank aan de juiste medicatie en veel rust. Het waren saaie dagen in Kathmandu en ik was veel liever al terug naar Barhabise gegaan, maar het leven is hier nooit echt eenvoudig en als je ziek of nog herstellende bent is het helemáál afzien.
Mijn ervaringen met ziekzijn in Nepal worden aardig gerelativeerd door het tekstje dat ik gisteren in het dagboekje van Kritan las, het jongste kind in Mero Niwas:
My father name is Nawraj Timalsina. He is a nice father. When I was small he take care of me. He love me very much. I also really love him. He was daied when I was six month. He was suffering with a typhoied. He is daied in Birhospital. Now I had let only my mother. Her name is Mahadeve Timalsina.
Als je hier - bijvoorbeeld - tyfus krijgt, als arme Nepalees in een afgelegen dorp, is de kans dat je eraan overlijdt aanzienlijk. Je kunt niet even een taxi laten komen om je naar een duur westers ziekenhuis drie uur verderop te laten vervoeren. Je hebt geen verzekering dus je moet alle medische zorg en medicijnen zelf betalen, contant af te rekenen bij de tamelijk primitieve health post. Je hebt te maken met allerlei vormen van bijgeloof die zeggen dat je genoeg hebt aan huismiddeltjes, of dat het noodlot onafwendbaar is. En als je pech hebt ga je dus gewoon dood.

Een oude vrouw wordt naar de health post gedragen.

Auntie Mahadevi is dertig, haar zoon is negen. Ze werkt al vijf jaar in Mero Niwas om hem een kans op scholing te geven en een dak boven zijn hoofd.

Auntie Mahadevi met haar zoon Kritan.

Ook de andere kinderen hebben ons in de loop van ons verblijf hier mondjesmaat over hun familie verteld. We wilden ze niet ondervragen, al waren we nieuwsgierig naar hun verhalen. Alleen Sunita kwam al op dag één over de brug met haar relaas. Zij lijkt er als enige van het stel een beetje in te zwelgen. Ze noemt zichzelf een orphan girl, ook al heeft ze haar vader nog, en trekt graag de aandacht met allerlei ingebeelde pijntjes en angsten.
Mahalaxmi vertelde op zeker moment over haar moeder, die bij de Tibetaanse grens woont. En dat ze een jonger zusje heeft en een halfbroer. Ze liet een verkleurde foto van een jongeman zien. Hij droeg gympen en een rood overhemd. Dat was haar vader, die was dood. Was hij ziek geworden? Nee, zei ze kalm, hij was opgehangen. Ik vroeg dom: waarom dan? Ze haalde haar schouders op. Weet ik niet. Pas toen drong het tot me door wat ze bedoelde: haar vader had zelfmoord gepleegd. Het jongere zusje was toen pas een half jaar oud. Soms gaat Laxmi bij haar moeder op bezoek, en die komt soms ook naar Barhabise om haar dochter te zien. Laxmi draagt kleren van haar moeder, een kurta, een sjaal. Zo is ze toch een beetje bij haar.
Binda is een creatief, dromerig meisje dat vaak in haar eigen fantasiewereldje lijkt te vertoeven. Als je haar blik vangt, glimlacht ze razendsnel, waarna ze even snel weer verder huppelt. Ik geloof dat het op dezelfde avond was dat ik over Laxmi's vader hoorde, dat Binda haar verhaal deed. Dat ze broers en zussen had, en een moeder, in een van de dorpen boven Barhabise.Wat er met haar vader was gebeurd? Die was dood, glimlachte ze lief. Hoe was dat gekomen? Bijen, lachte ze weer, alsof het best grappig was. Hij was doodgestoken door bijen.
Van de vader van Srijana hangt er een portretje in de tv-kamer annex slaapkamer van auntie Chameli, Srijana's moeder. Een knappe jongeman met een Nepalese topi op en een rode stip op zijn voorhoofd. Hij kijkt ernstig in de lens. Waaraan hij zo vroeg gestorven is weet ik niet. Srijana heeft me alleen zijn foto laten zien, er niets bij verteld. Chameli is 37, ze werkt ook al een hele tijd in Mero Niwas. Ze spreekt geen Engels maar kan met haar gezichtsuitdrukking uitstekend duidelijk maken hoe ze zich voelt. Heel vaak kijkt ze ongelukkig en als ik soms haar woordenwisselingen met haar dochter van 14 observeer, hebben ze heel wat met elkaar te stellen.

Het huisaltaartje in Chameli´s slaapkamer, met links de foto van haar overleden man.

Ik weet dat Rajesh' moeder nog leeft, net als die van Susil en Suraj. Govinda heeft vijf broers en een vader. Soms lopen we met de kinderen door het dorp en dan beginnen ze opeens druk te wijzen: kijk, dat is de moeder van Susil. Of: daar lopen zijn twee zussen. Of: kijk, Sita's tante, of Rabi's oudere broer. Er loopt hier overal 'familie' van de kinderen rond, echt of geadopteerd (vrienden en kennissen worden vaak ook tot de familie gerekend). Sommige van die familieleden zien er helemaal niet straatarm uit, integendeel. Dat roept bij ons allerlei vragen op, maar de precieze redenen waarom deze kinderen in dit kinderhuis terechtgekomen zijn en niet worden opgevoed door familie, zullen we wel nooit te weten komen. Of ze bij hun familie beter af waren geweest weet ik evenmin. De kinderen, op Sunita na, lijken het allemaal te accepteren zoals het is. Ze leven gewoon hun leven, kome wat er komt.
Wat doe je dus als er hier een aardbeving komt? vroeg Inge aan Rabi vlak nadat het aardbevingsalarm was geïnstalleerd en de kinderen instructies hadden gekregen over hoe in zo'n geval te handelen. Daar hoefde hij niet over na te denken: Miss, then I die.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten