Zondag 27 november 2011
Vanmiddag terug geweest naar de Sun Khosi School, aan de andere kant van de rivier. We hadden daar twee weken terug zulke leuke ontmoetingen, dat we helemaal zin hadden om er weer eens langs te gaan en misschien een paar klassen iets over Nederland te vertellen.
We wandelden het schoolterrein op en het eerste dat we zagen was een kwaaie juf in een rolstoel die kinderen zat te meppen met een stokje. We liepen gauw door en spraken een andere leraar aan: of we de principal konden spreken. Met hem (en met de jonge weetal Ronit) hadden we de vorige keer zo leuk gepraat en hij had ons uitgenodigd om nog eens terug te komen. De man nam ons mee de trap op naar de lerarenkamer en plantte ons op twee stoelen. Na enig doorvragen bleek de principal bezig met lesgeven, hij was over een half uur klaar. De leraar probeerde wel met ons te converseren maar zijn Engels was beperkt. Er kwam nog een juf binnen, die vriendelijk naar ons lachte en daarna in een hoek naar ons ging zitten kijken. We vroegen wat voor vak ze gaf, maar ze begreep ons niet. De andere leraar antwoordde voor haar: Engels, in de laagste klassen.
Even later kwam een andere leraar binnen, die ons meteen met een priemende blik opnam. Hij gaf wiskunde, bleek al snel. Zijn Engels was wat beter maar hij was niet van zins om gezellig met ons te keuvelen. Het werd een heel onaangenaam halfuurtje. Hij kwam recht tegenover ons zitten en begon met een spervuur van barse vragen, het leek wel een kruisverhoor. Wat we hier kwamen doen? Waarom wij (en al die andere westerlingen) zo nodig hier als vrijwilliger wilden komen werken? Of we eigenlijk wel gekwalificeerd waren? En of een Nepalees, die zomaar naar Nederland zou gaan en daar bij een school als vrijwilliger zou aankloppen, bij ons welkom zou zijn? Telkens staarde hij me zo fel aan dat ik er bijna bang van werd. We bleven maar herhalen dat de principal ons had uitgenodigd om een keer over Nederland te komen vertellen in een paar klassen. Gewoon, voor de leuk. Zo, dus wij kenden de principal heel goed? Nou, als die straks klaar was met zijn les zouden we dat nog wel eens zien. Hij zat er voorovergebogen bij, armen strak over elkaar. Er kon geen lachje af.
Na een tijdje werden de vragen een beetje minder sarcastisch maar ze bleven komen. De wiskundeman richtte zich vooral tot Inge, immers de enige gekwalificeerde leraar van ons tweeën. Mij negeerde hij grotendeels toen dat eenmaal duidelijk was. Van haar wilde hij weten wat haar opleiding was, hoe het Nederlandse schoolsysteem in elkaar zat en ook haar salaris als leraar, in harde cijfers graag.
Er kwam een oudere man binnen en de wiskundeleraar veerde op. You know him? You have see him before? Nee, we hadden de goede man nooit eerder gezien. This is the principal, zei hij daarop fijntjes, alsof hij ons als een stel leugenaars had ontmaskerd. Hij wreef er nog net niet bij in zijn handen. Wij waren in de war. Hè? Was die man die we de vorige keer hadden gesproken dan niet de principal geweest?
De echte principal was gelukkig van het minder opgefokte soort. Toen hij hoorde waar we voor kwamen, schonk hij ons een aimabele glimlach en nam ons mee naar zijn kantoor. De wiskundeleraar volgde ons op de hielen en trad gretig op als tolk en woordvoerder. Of we onze naam en opleiding en adres en motivatie en leservaring maar wilden opschrijven in een groot schrift. Daarna hield de principal - die wel degelijk een beetje Engels bleek te spreken - een heel verhaal over het Nepalese schoolsysteem, dat we al lang kenden.
Het leek ons inmiddels nogal onwaarschijnlijk dat we vandaag nog een klas te zien zouden krijgen, laat staan een verhaal zouden mogen ophangen over Nederland. We waren alweer ruim een uur hier, zonder ook maar het geringste teken dat ons aanbod op prijs werd gesteld. Maar opeens, wonder boven wonder, stond de wiskundeleraar abrupt op en zei: come, I show you school. Tjonge, als dat geen doorbraak in de onderhandelingen was! Alleen hadden we twee weken geleden het hele gebouw al van boven tot onder bezichtigd en dat zeiden we ook. Toen dat dus niet meer hoefde werden we opnieuw in de lerarenkamer gepoot. Alweer wachten, de nationale hobby hier. Maar ten slotte was het dan zover, wiskundeleraar kwam ons halen want hij had zowaar een klas voor ons.
We hebben eerst samen voor een achtste klas gestaan, waar de helft van de leerlingen ontbrak zodat het lekker rustig was, en daarna voor een klas van 82 leerlingen die halverwege wat rumoerig werd. Een tijdje heeft de wiskundeleraar achterin zitten meeluisteren en af en toe zag ik hem per ongeluk zelfs een beetje lachen als we een grapje maakten. Ha ha! Triomf!
Na onze riedel over Nederland (waar we inmiddels aardig geroutineerd in zijn) mochten de kinderen vragen stellen. De grappigste was wel de vraag van een jongetje aan Inge waarom ze zo wit was. Dat is gewoon mijn kleur, zei ze. En je vader dan? Die is ook wit. En je moeder? Die ook. En je broers? En je zussen? En je opa en oma? De hele familie is wit! Andere boeiende vragen: Waarom is je haar kort (aan Inge, die een staartje kan maken)? Hoe heten je broers? En je zussen? Hoe oud ben je? Toen Inge haar leeftijd zei klonken er verbaasde kreten en toen ik de mijne vertelde vielen ze bijna van hun stoel. Of ze me veel ouder of veel jonger hadden geschat bleef onduidelijk, ik hoop het laatste.
Alle informatie werd ijverig genoteerd, vooral de namen van onze familieleden. Handig om te hebben. Ook handig, het enige woord Nederlands dat we ze leerden en dat we riepen bij het afscheid: Goeiedag!
Alleen Ronit en de aardige leraar Engels hebben we niet meer gezien. Jammer!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten